Elfstedentocht

 

Dit verhaal stond ergens op onze oude site die niet meer online is. Het is het stukje dat ik toen voor het blad van Korfbalvereniging Samen Een schreef, waar we toen nog actief waren. Om dit verhaal te bewaren, kopiëren we de tekst ook maar naar deze site.

De 15e Elfstedentocht, 4 januari 1997

Donderdagochtend 2 januari reden Aafke en ik in de auto nabij Meppel toen we hoorden dat hij zaterdag gehouden werd. Dat was opeens wel heel erg dichtbij. Snel ons boodschappenlijstje aangepast: wat blikjes Isostar erbij, nog een pakje Sultana en toen snel naar huis. Daar meteen het werk gebeld (ik had nog vakantie) om een mobiele telefoon te regelen. Luc gevraagd of hij mee zou willen om me onderweg wat bij te staan en m’n schoonouders gebeld dat ik zou komen.

Die vrijdag ging ik snel naar Zwolle om de telefoon op te halen en daarna linea recta naar Leeuwarden met Omrop Fryslân op de autoradio. Aafke ging niet mee. Stel dat de baby zich plots zou aandienen op een moment dat alle wegen verstopt zitten en er even geen ambulance beschikbaar is.

DE INSCHRIJVING
De inschrijving in de FEC-hal verliep vlot. Ik snap niet waarom zovelen ’s morgens voor 9.00 uur al stonden te blauwbekken voor de deuren. Ik was er om een uur of half één en kon zo doorlopen. In de hal was het gezellig druk. Ik heb meteen maar vast een mooi T-shirt gekocht.

Met m’n startbewijs nummer 16076 kwam ik even later in Franeker aan. M’n schoonmoeder ‘mem’ had geen macaroni in huis dus die ben ik nog even wezen halen. Ik liep langs de schaatsroute naar de supermarkt. Er waren al velen aan het rijden. Even twijfelde ik of ik ook nog een stukje zou rijden maar dit heb ik toch maar niet gedaan.

Ik had de dagen tevoren heerlijk gereden en dat gevoel wilde ik bewaren. Stel dat het niet lekker zou gaan, of ik zou komen te vallen of zo. Net als wanneer je bij een korfbalwedstrijd bij het inschieten meteen al alles raak schiet. Dan hou ik ook op en ga maar wat lopen. Bovendien hadden we het de afgelopen dagen druk gehad met familiebezoek en voorbereidingen voor de baby, dus leek rust me belangrijker.

Om een uur of acht ging ik naar bed. Ik heb liggen draaien tot zeker half twaalf. Ik zag er eigenlijk ook wel als een berg tegenop. Alle media zeiden dat het zo zwaar zou worden, en ik had me ’86 onderweg ook zo kapot gezeten. Aan de andere kant heb ik het toen ook ruimschoots gehaald en had ik nu meer en lekker geschaatst voor de tocht. Ook zou ik de krachten nu beter verdelen, want in ’86 ben ik echt als een wilde op weg gegaan, tot ergens voor Bartlehiem het kaarsje toch wat uitging.

Even nadat ik Luc had horen arriveren, ben ik toch in slaap gevallen, tot de volgende ochtend om kwart over vijf de wekker afliep.

AANKLEDEN
Snel heb ik me aangekleed. Eerst dunne sokken aan. Een onderbroek met zeem erin genaaid en één voor het comfort er overheen. Daaroverheen de lange onderbroek van dienst (dan was dat toch nog ergens goed voor) en vervolgens knie- en scheenbeschermers.

Op het bovenlichaam eerst een katoenen T-shirt, een zemen lap, een skipullie, en vervolgens een sweater van IJsclub Giethoorn. Over dit alles heen kwam een dunne schaatssalopette. Onderweg zou ik daarbij nog een wielerjasje aantrekken, een sjaal, muts, skibril, handschoenen en wat vaseline. Ik had een heuptasje mee met daarin een reserveveter, braamsteentje, vaseline, druivensuiker, Sultana, en de telefoon.

Ik had leren hoezen om m’n ijzers want die kon ik dan opvouwen en in het tasje doen. Voor over de schaatsen had ik neopreen overschoenen.

Na een bak yoghurt, wat brood en een kop hete bouillon was ik er klaar voor. Ondertussen was ook Luc naar beneden gekomen en heb ik ook nog de start van de wedstrijd gezien. Om half zeven kwam de vriendin van m’n zwager om me op te halen. Zij moest in Leeuwarden aan het werk, in de verzorging.

Nadat zij me bij de FEC had afgezet (het was eerst al moeilijk om Franeker uit te komen) ging ik op weg. Het was wat vreemd dat de latere startnummers dwars door de reeds gestarte toerrijders heen moesten lopen om de hal te bereiken.

Daar bleek al snel dat ze voor liepen op het schema. Ik zou om 8.50 uur starten: het werd uiteindelijk 8.20 uur precies.

Toen we de kooi in gingen werd er een strookje van de startkaart afgehaald en in een bus gegooid. Zo konden ze zien wie er gestart waren. Later zou ik bij inlevering van de volle stempelkaart dit strookje terugkrijgen, als bewijs.

GESTART
De sfeer in de kooi was goed. Ik stond (natuurlijk) met de neus vooraan. Nadat de hele kooi een keer of drie van 10 tot 0 had afgeteld mochten we dit van de starter nog één maal herhalen. Onder luid gejuich vertrokken we richting Zwette-haven. Ik vond het stukje lopen niet zo erg. Ik liep me lekker in en de voeten werden ook weer warm.

Op de Zwette werd ik door een buitenlandse persfotograaf uitgebreid gefotografeerd bij het aantrekken van m’n schaatsen. Ik heb m’n naam en adres nog in zijn notitieboekje geschreven. Ik hoop dat ik de foto’s nog krijg.

Bij één van mijn overschoenen ging meteen al de rits kapot. Hij zat verder wel goed dicht. Ik heb er geen last van gehad, gelukkig!

Nog even (maar niet heus) keek ik naar mijn afgetrapte gympen. Het was een waardig afscheid. Ik zou ze nooit meer terug zien.

En op ging het, naar Sneek. In de Frieslandhal had ik nog even gebeld dat ik eerder zou starten. Ik kon het niet laten om ook nog even Aafke te bellen dat ik onderweg was.

In Sneek zag ik de bussen al klaar staan. Maar we mochten door rijden, en na een paar keer klunen lag Sneek achter ons, en in no time zat ik in IJlst.

Ik rijd met de oranje armband om de enkel

OVERAL FEEST

Nabij Balk hoorde ik de telefoon af gaan. Heel apart. Al rijdende nam ik op en kreeg Luc aan de lijn (hij had ook een mobiele telefoon geritseld). Hij vroeg waar ik was en vertelde mij waar hij zou staan.

In 1986 stonden m’n ouders bij Berlicum aan het ijs. Ze wisten niet waar ik ergens schaatste, of ik er al langs was, of ik er bijna was, of dat het nog lang zou duren. Ze wisten alleen dat ik rode benen had, en daarvan waren er niet zo heel veel. Uiteindelijk troffen ze mij, en dat werd m’n eerste rust en verzorging toen.

Dat met die telefoontjes zou dit wat makkelijker maken, en zo ging het ook. Luc had eten, drinken, reserveschaatsen (in ’86 nog in de rugzak) en een slijpblok in de auto liggen.

Bij de Gammaledammen (myn Frysk is net sa goed) trof ik Luc voor de eerste keer. Na een kopje bouillon en even snel een braamsteentje langs de ijzers ging het verder.

Op het Slotermeer moesten we, zo waren we gewaarschuwd bij de start, goed links houden. Ze stonden met een Mercedes 190 en een Peugeot stationcar op het ijs om de rijders op de baan te dirigeren.

In alle stadjes onderweg was het feest. Dat gaf echt een enorme kick. Bij het uitrijden van Sloten kregen de rijders gepelde mandarijnen, elders lauw water, thee, warme ranja, suikerwater, ontbijtkoek, sinaasappelpartjes, plakjes appel, enzovoort: geweldig! Behalve de feestende menigten in steden en dorpen stonden er bij bruggetjes in de middle of nowhere mensen je oprecht aan te moedigen. “Komop jongens, zet hem op, goed zo”. Ook dat was fantastisch.

Vanaf Stavoren ging het al tegen de wind in. Daarom smeerde ik in Stavoren nog een keer extra vaseline op m’n kop. Ik had het stuk met de wind mee wel stevig doorgeschaatst, maar ervoor opgepast dat ik niet te hard zou rijden of te diep zou zitten.
Ik heb me bewust gespaard voor het zwaarste dat nog komen zou.

Voorbij Workum trof ik Luc opnieuw. Ik heb zo’n beetje alleen bouillon gehad onderweg. Ik ben overigens nergens langer dan een minuut of 5 gestopt, het ging lekker, en ik wilde niet stijf of koud worden.

Naast me zat een man die op gaf. Hij was gevallen en had een hele dikke knie. Luc heeft die man in Bolsward afgezet.

WAT EEN WIND
Tegen de wind in ontstonden grote groepen. Soms haakte ik aan bij een groep die sneller ging, of reed ik uit de groep weg naar een groep die verderop op ons uit liep. Het ging eigenlijk heel lekker. Ik ben hier één keer gevallen toen ik in een scheur reed, maar dat was een zachte landing.

Tussen Harlingen en Franeker was het een paar keer klunen, maar dat vond ik niet zo erg. We hoefden niet zo ver als in ’86 en het was weer even iets anders.

Vlak voor Franeker belde ik Aafke’s ouders dat ik eraan kwam. Zij wonen op 50 meter van de route. Hier heb ik nog even wat gedronken, maar toen ben ik ook meteen weer door gegaan. Wat een feest, in Franeker, enorm. Nu nog 70 km. tegen de wind in naar Dokkum.

Vanaf Berlikum verloor ik eigenlijk alle besef van afstand. Ik keek uit naar Bartlehiem, want dan weet je weer waar je zit: nog 4 km. naar Bidaard, dan nog 8 naar Dokkum en je bent in 24 km. op de Bonkevaart.

Langzaam werd het donker. Ik zette de skibril af. Als er ergens licht was, zette ik hem weer even op, om m’n ogen te sparen. Er was uitgebreid gewaarschuwd: “bewust knipperen!”. Dat heb ik dus maar gedaan.

Het waaide ontzettend hard. Het was weer in grote groepen rijden, maar het ijs was slechter, de vaart was smaller en het werd donker. Er waren veel valpartijen. Het was door dit alles moeilijker om groepen in te halen. Gelukkig voelde ik me goed. Als ik voor me een grote groep zag, kon ik daar makkelijk naar toe rijden. Anderen volgden dan soms. Bij die groep aangekomen moest ik me inhouden om niet meteen door te gaan. Ik besloot telkens om me eerst bewust even te sparen. Ik wilde niet dat het kaarsje opnieuw uit zou gaan, zoals in ’86 onderweg.

Zo’n 10 km voor Bartlehiem ben ik in een scheur gereden en ontzettend hard op borst en knieën gevallen. Gelukkig liep dat goed af. Ik had onderweg al een schaats van een ander op m’n scheenbeen en op m’n knie gehad, dus ik was blij dat ik de beschermers om had gedaan.

Onderweg belde Luc, maar de verbinding was heel slecht, we konden elkaar niet verstaan. Ik heb toen naar Aafke gebeld en die heeft Luc toen verteld waar ik zat.

HET LAATSTE STUKJE
Eindelijk was daar Bartlehiem, toen kwam Bidaard en ook in Dokkum was het feest, en wat voor feest.

Het publiek reageerde erg op de rijders dus ik dacht: “laat ik even zien hoe lekker ik nog schaatsen kan”, en daar ging hij: diep zitten, rake klappen, stevig tempo, tot ik op een papiertje stapte. Ik kreeg een flink applaus, waardoor de blauwe plek op mijn heup wat draaglijker wordt.

Ik dacht hierdoor wel: “nu zorgen dat ik heel blijf, dus dat ik in het zicht van de finish niet knockout ga!”

De speaker waarschuwde de rijders de bril niet af te zetten, wegens bevriezingsgevaar voor de ogen. Ik vond de gevaren van het niets zien door getint glas echter veel groter dus: knipperen maar!

De wind in de rug was een ware verlossing. In Bidaard trof ik Luc nog even, die me een zaklampje gaf, en op naar Bartlehiem.

Daar aangekomen ging het opeens weer stijf tegen de wind in. Van de groepjes was niks meer over. Iedereen was voor zichzelf gaan rijden en het was te donker om goed te kunnen zien wat zich voor je bevond. Naar Oudekerk was het daardoor een lange drie kilometer.
Die wind tegen kwam mentaal wel lekker aan, net nu je dacht dat je dit gehad had.

Op een gegeven moment riep iemand in de berm: “nog 9 kilometer naar de finish!” Dat ietsje verder iemand schreeuwde “nog 200 meter tegen de wind in, en dan heb je alles met de wind in de rug!” vond ik veel interessanter.

Het laatste stukje werd je behoorlijk verblind door de lampen op de Bonkevaart. Ik heb daardoor veel mensen zien vallen, of zomaar het weiland in zien rijden. Ik had ook niets meer aan het kleine zaklampje, dus dat borg ik toen maar op. Hier en daar onderweg stonden overigens trekkers en auto;s met lampen op het ijs te schijnen of hadden ze bij huizen een bouwlamp neer gezet.

Het was geweldig om door al dat publiek heen over de finish te gaan. Echt waar, zoals soms ook onderweg sprongen de tranen je bijna in de ogen: wat geweldig dat je hier deel van uit mag maken!

Om 20.18 uur werd de laatste stempel gezet. Ik belde Aafke dat ik binnen was en stapte, op schaatsen, de bus in.

VOOR HET EERST KOUD
Toen we even later bij het FEC-gebouw uit moesten stappen had ik het voor het eerst die dag koud gekregen. Moeizaam kwam ik uit de bus: “Au, dat voel je wel!”. Ik had eerst gedacht naar de hal te klunen, maar dat leek opeens niet zo’n goed idee meer. Dat vond ook een vriendelijke heer die daar stond, en die me vervolgens hielp de schaatsen uit te doen.

Met de iso-overschoenen zo half onder de sokken liep ik naar de hal. Daar was ook veel publiek dat naar binnen wilde. Toen ik me daarlangs werkte zei iemand dat de schaatsers misschien wel het eerst naar binnen zouden mogen. Ik zei daarop terug: “Dat lijkt me wel ja, want ik loop op sokken!”

Nadat ik de stempelkaart in had geleverd zocht ik een paar schoenen van de grote hoop. Ik kocht net even een sweatertje voor Mark toen Luc weer belde, of ik al in de FEC-hal zat. Ik trof hem bij de telefooncellen, kreeg m’n eigen (goede) gympen weer aan en gooide de andere schoenen weer op de bult.

Nadat we ook voor Aafke nog een T-shirt gekocht hadden, reden we naar Franeker, waar ik me omkleedde, wat at en dronk en voor het eerst van die dag moest pissen!

Luc heeft mij rond half 12 thuis afgezet. Een oom van Aafke bracht me de volgende dag de auto terug. Na een snel warm bad hebben we nog tot half één t.v. gekeken, en toen ging het licht uit.

Ik heb een geweldige dag gehad. Ik heb lekker gereden. Het was zwaar, maar ik kon het beter doen dan in 1986. Ik heb het ook drie kwartier sneller gedaan dan toen. Dat kwam denk ik doordat ik m’n krachten beter (misschien soms wel te voorzichtig) heb verdeeld en zeker ook doordat de verzorging onderweg met korte pauzes en warme bouillon perfect verliep. Luc, bedankt!

Het publiek was geweldig, zowel in de feestende steden als bij eenzame bruggetjes. Het was fantastisch om deel uit te maken van zo’n evenement en ik heb ook nog m’n tweede kruisje verdiend.

Later hoorde ik dat Roel Bijl naar Ali had gebeld of zij toevallig wist waar ik uithing. “Jawel,” sprak Ali toen, “op de Dokkumer Ee!” Roel concludeerde vervolgens zelf dat ik waarschijnlijk geen zin zou hebben om bij korfbal in te vallen. Inderdaad was ik de volgende dag een beetje stijf, maar ook dat ging snel weer over.

De vorige tocht zei ik na afloop: “Dat nooit weer!” maar deze keer kijk ik al uit naar de volgende Elfsteden. Toch lijkt het me voor het evenement echter beter als het nog een paar jaar duurt. Tot dan blijf ik braaf m’n contributie betalen, want dan ben ik zeker weer van de partij!